romeinen
Hoofdstuk 10
9 Dat als u met uw mond belijdt de Here Jezus, en in uw hart zult geloven dat God hem uit de doden heeft opgewekt, u zult worden gered.
romeinen
Hoofdstuk 10
1 Broeders, het verlangen en gebed van mijn hart tot God voor Israël is dat zij gered kunnen worden.
2 Want ik geef hun getuigenis dat zij een ijver van God hebben, maar niet volgens kennis.
3 Want zij die onwetend zijn over God's gerechtigheid en hun eigen gerechtigheid gaan vestigen, hebben zich niet onderworpen aan de gerechtigheid van God.
4 Want Christus is het einde van de wet tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft.
5 Want Mozes beschrijft de gerechtigheid die uit de wet is, dat de mens die deze dingen doet, door hen zal leven.
6 Maar de gerechtigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? (dat is, om Christus van boven af te brengen :)
7 Of, Wie zal afdalen in de diepte? (dat wil zeggen, om Christus opnieuw op te halen uit de dood.)
8 Maar wat zegt het? Het woord is nabij u, zelfs in uw mond en in uw hart; dat is het woord van geloof, dat wij prediken;
9 Dat als u met uw mond belijdt de Here Jezus, en in uw hart zult geloven dat God hem uit de doden heeft opgewekt, u zult worden gered.
10 Want met het hart gelooft de mens tot rechtvaardigheid; en met de mond wordt de biecht tot zaligheid gemaakt.
11 Want de Schrift zegt: Al wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
12 Want er is geen onderscheid tussen de Jood en de Griek; want dezelfde Heer daar is rijk aan allen die hem aanroepen.
13 Want zo wie de Naam des Heeren aanroept, zal zalig worden.
14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in wie zij niet hebben geloofd? Hoe zullen zij in hem geloven die zij niet hebben gehoord? Hoe zullen ze het horen zonder prediker?
15 En hoe zullen zij prediken, tenzij dat zij worden gezonden? zoals er staat geschreven, hoe mooi zijn de voeten van hen die het evangelie van de vrede prediken en blijde tijdingen van goede dingen brengen!
16 Maar zij hebben het evangelie niet gehoorzaamd. Want Jesaja zegt: Heer, wie heeft ons bericht geloofd?
17 Zo dan komt het geloof door te horen en te horen door het woord van God.
18 Maar ik zeg: Hebben zij niet gehoord? Ja, voorwaar, hun geluid ging de ganse aarde binnen en hun woorden tot het einde van de wereld.
19 Maar ik zeg: wist niet Israël het? Eerst zegt Mozes: Ik zal u tot jaloersheid verwekken door hen die geen volk zijn, en door een dwaze natie zal Ik u woedend maken.
20 Doch Jesaja is zeer stoutmoedig, en zegt: Ik ben gevonden van degenen, die mij niet zochten; Ik werd openbaar gemaakt aan hen die niet naar mij vroegen.
21 Maar tegen Israël zegt hij: Ik heb de gehele dag mijn handen uitgestrekt naar ongehoorzame en tegensprekende mensen.